9.4. Lesson: Extra oefening

In deze les zult u door een volledige analyse in QGIS worden geleid.

Notitie

Les ontwikkeld door Linfiniti en S Motala (Cape Peninsula University of Technology)

9.4.1. Definitie van het probleem

U krijgt de taak om gebieden in en rondom Cape Peninsula te vinden die een geschikte woonomgeving zijn voor een een zeldzame fijnbos plantensoort. Het bereik van uw onderzoeksgebied Cape Peninsula is: ten zuiden van Melkbosstrand, ten westen Strand. Botanisten hebben u voorzien van de volgende voorkeuren voor de betreffende plantensoort:

  • Het groeit op hellingen die uitkijken op het oosten.

  • Het groeit op hellingen met een verloop tussen 15% en 60%.

  • Het groeit in gebiedne die een totale jaarlijkse regenval hebben van > 1200 mm.

  • Het kan alleen worden gevonden op een afstand van tenminste 250 m van een menselijke nederzetting.

  • Het gebied met vegetatie waarin het voorkomt zou tenminste een omvang moeten hebben van 6000m2.

Als een vrijwilliger voor Cape Nature, heeft u er in toegestemd de plant te zoeken op het dichtstbij gelegen geschikte stuk land vanaf uw huis. Gebruik uw vaardigheden in GIS om te bepalen waar u zou moeten zoeken.

9.4.2. Overzicht van de oplossing

U zult, om dit probleem op te lossen, de beschikbare gegevens (beschikbaar in exercise_data/more_analysis) moeten gebruiken om het kandidaat-gebied te vinden dat het dichtst bij uw huis ligt. Als u niet in Kaapstad woont (waar dit probleem op is gebaseerd) kunt u kiezen voor een willekeurig huis in de regio Kaapstad. De oplossing zal omvatten:

  • analyseren van de DEM om de hellingen te zoeken die uitkijken op het oosten en de hellingen met het juiste verloop;

  • analyseren van het raster voor de regenval om de gebieden te vinden met de juiste hoeveelheid regen;

  • analyseren van de vectorlaag Zoning om gebieden te vinden die verwijderd liggen van menselijke nederzettingen en van de juiste grootte zijn.

9.4.3. Instellen van de kaart

  • Klik op de knop “CRS-status” in de uiterste rechter benedenhoek van het scherm. Onder de tab CRS van het scherm dat verschijnt, zult u het vak Coördinatenreferentiesystemen van de wereld zien.

  • Navigeer, in dat vak, naar Geprojecteerd Coördinaatsysteem ‣ Universal Transverse Mercator (UTM).

  • Selecteer het item WGS 84 / UTM zone 33S (met de EPSG-code 32733).

  • Klik op OK. De kaart heeft nu het coördinatenreferentiesysteem UTM33S.

  • Sla de kaart op door te klikken op de knop op de werkbalk Opslaan als, of gebruikt het menu-item Project ‣ Opslaan als....

  • Sla de kaart op in een map genaamd Rasterprac die u ergens op uw computer zou moeten maken. U zult in die map ook alle lagen die u maakt opslaan.

9.4.4. Gegevens in de kaart laden

In order to process the data, you will need to load the necessary layers (street names, zones, rainfall, DEM) into the map canvas.

9.4.4.1. Voor vectoren ...

  • Klik op de knop Vectorlaag toevoegen, of gebruik het menu-item Kaartlagen ‣ Vectorlaag toevoegen....

  • Zorg er voor dat, in het dialoogvenster dat verschijnt, de keuzeknop Bestand is geselecteerd.

  • Klik on de knop Bladeren.

  • Open, in het dialoogvenster dat verschijnt, de map exercise_data/more_analysis/streets.

  • Selecteer het bestand Street_Names_UTM33S.shp.

  • Klik op Openen.

Het dialoogvenster sluit en geeft het originele dialoogvenster weer, met het bestandspad gespecificeerd in het tekstveld naast de knop Bladeren. Dit stelt u in staat er voor te zorgen dat het juiste bestand is geselecteerd. Het is ook mogelijk het bestandspad handmatig in het veld in te voeren, als u dat zou willen.

  • Klik op Openen. De vectorlaag zal worden geladen in uw kaart. De kleur ervan wordt automatisch toegewezen, die zal later worden gewijzigd.

  • Hernoem de laag naar Streets.

  • Klik er met rechts op in de Lagenlijst (standaard is dat het paneel aan de linkerkant van het scherm).

  • Klik op Hernoem in het dialoogvenster dat verschijnt en hernoem het, druk op de toets Enter indien gereed.

  • Herhaal het proces van het toevoegen van de vector, maar selecteer deze keer het bestand Generalised_Zoning_Dissolve_UTM33S.shp in de map Zoning.

  • Hernoem het naar Zoning.

9.4.4.2. Voor rasters ...

  • Klik op de knop Rasterlaag toevoegen, of gebruik het menu-item Kaartlagen ‣ Rasterlaag toevoegen....

  • Navigeer naar het toepasselijke bestand, selecteer het en klik op Openen.

  • Doe dit voor elk van de twee rasterbestanden. De bestanden die u nodig hebt zijn DEM/reproject/DEM en Rainfall/reprojected/rainfall.tif.

  • hernoem het raster rainfall naar Rainfall (met een hoofdletter aan het begin). Initieel, als u ze laadt, zullen de afbeeldingen grijze rechthoeken zijn. Geen zorgen, dit zal later gewijzigd worden.

  • Sla de kaart op.

De symbologie voor de lagen moet gewijzigd worden om op de juiste wijze te kunen zien wat er gebeurt,

9.4.5. Wijzigen van de symbologie van vectorlagen

  • Klik met rechts, in de Lagenlijst, op de laag Streets.

  • Selecteer Eigenschappen uit het menu dat tevoorschijn komt.

  • Schakel naar de tab Stijl in het dialoogvenster dat verschijnt.

  • Click on the button labeled Change, with a square showing the current color of the Streets layer.
  • Selecteer een nieuwe kleur in het dialoogvenster dat verschijnt.

  • Klik op OK.

  • Klik opnieuw op OK in het dialoogvenster Laag-eigenschappen. Dit al de kleur van de laag Streets wijzigen.

  • Volg een soortgelijk proces voor de laag Zoning en kies er een toepasselijke kleur voor.

9.4.6. Wijzigen van de symbologie van rasterlagen

Symbologie voor rasterlagen is enigszins anders.

  • Open het dialoogvenster Laag-eigenschappen voor het raster Rainfall.

  • Schakel naar de tab Stijl. U zult zien dat het dialoogvenster voor de stijl heel anders is dan de versie die werd gebruikt voor vectorlagen.

  • Zorg er voor dat de knop Standaard afwijking gebruiken is geselecteerd.

  • Wijzig de waarde in het bijbehorende vak naar 2.00 (het zou standaard moeten zijn ingesteld op 0.00).

  • Wijzig, onder de kop Contrastverbetering, de waarde van de keuzelijst Geen verbetering naar ‘Stretch’ tot MinMax.

  • Klik op OK. Het raster “Rainfall”, indien zichtbaar, zou van kleur moeten veranderen, wat u in staat stelt de verschillende waarden voor helderheid voor elke pixel te zien.

  • Herhaal dit proces voor de DEM, maar stel de standaard afwijking die moet worden gebruikt voor het uitrekken in op 4.00.

9.4.7. Wijzigen van de volgorde van lagen

  • Klik en sleep, in de Lagenlijst, lagen naar boven en beneden om de volgorde waarin zij op de kaart verschijnen te wijzigen.

  • Nieuwere versies van QGIS zouden een keuzevak Volgorde vanl renderen beheren onder in de Lagenlijst kunnen hebben. Zorg er voor dat het is geselecteerd.

Nu alle gegevens zijn geladen en op de juiste wijze zichtbaar zijn, kan de analyse beginnen. Het is het beste als de bewerking clippen als eerste wordt uitgevoerd. Dit om er voor te zorgen dat er geen verwerkingskracht wordt verspilt in het berekenen van waarden in gebiedne die toch niet gebruikt gaan worden.

9.4.8. Zoek naar de juiste districten

  • Laad de vectorlaag admin_boundaries/Western_Cape_UTM33S.shp in uw kaart.

  • Hernoem het naar Districts.

  • Klik met rechts op de laag Districts in de Lagenlijst.

  • Selecteer, in het menu dat verschijnt, het menu-item Query.... Het dialoogvenster Query bouwer verschijnt.

U zult nu een query gaan bouwen om alleen de volgende lijst met districten te selecteren:

  • Bellville,
  • Cape,
  • Goodwood,
  • Kuils River,
  • Mitchells Plain,
  • Simons Town, en

  • Wynberg.
  • Dubbelklik, in de lijst Velden, op het veld NAME_2. Het verschijnt in het tekstveld Provider-specifieke filter expressie onderin.

  • Klik op de knop =; een =-teken wordt aan de SQL-guery toegevoegd.

  • Klik op de knop Alles onder de (momenteel lege) lijst Waarden. Na korte tijd zal dit de lijst Waarden vullen met de waarden van het geselecteerde veld (NAME_2).

  • Dubbelklik op de waarde Bellville in de lijst Waarden. Zoals eerder zal dit worden toegevoegd aan de SQL-query.

U moet de Booleaanse operator OR gebruiken om meer dan één district te kiezen,

  • Klik op de knop OR en het zal worden toegevoegd aan de SQL-query.

  • Voeg, met een soortgelijk proces als hierboven, het volgende toe aan de bestaande SQL-query:

    "NAME_2" = 'Cape'
    
  • Voeg nog een operator OR toe, en verwerk dan de bovenstaande lijst met districten op een soortgelijke manier.

  • De uiteindelijke query zou moeten zijn

    "NAME_2" = 'Bellville' OR "NAME_2" = 'Cape' OR "NAME_2" = 'Goodwood' OR
    "NAME_2" = 'Kuils River' OR "NAME_2" = 'Mitchells Plain' OR "NAME_2" =
    'Simons Town' OR "NAME_2" = 'Wynberg'
  • Klik op OK. De in uw kaart weergegeven districten beperken zich nu tot die in de lijst hierboven.

9.4.9. Clippen van de rasters

Nu u een beperkt gebied heeft, kunt u de rasters tot dit gebied clippen.

  • Zorg er voor dat de zichtbare lagen alleen de lagen DEM, Rainfall en Districts zijn.

  • Districts moet bovenop liggen zodat zij zichtbaar zijn.

  • Open het dialoogvenster om te clippen door het menu-item Raster ‣ Extractie ‣ Clipper te selecteren.

  • Selecteer, in de keuzelijst Invoerbestand (raster), de laag DEM.

  • Specificeer een locatie voor de uitvoer in het tekstveld Uitvoerbestand door te klikken op de knop Selecteren....

  • Navigeer naar uw map Rasterprac.

  • Voer een bestandsnaam in.

  • Sla het bestand op. Laat het keuzevak Waarde voor ‘geen data’ leeg.

  • Gebruik de clip-modus Extent door er voor te zorgen dat de juiste keuzeknop is geselecteerd.

  • Klik en sleep een gebied in het kaartvenster, zodat het gebied dat de districten bevat is geselecteerd.

  • Selecteer het vak Na afloop in kaartvenster laden.

  • Klik op OK.

  • Nadat de bewerking clippen is voltooid, SLUIT N I E T HET dialoogvenster Clipper. (Door dat wel te doen zou u het geclipte gebied verliezen dat u al gedefinieerd heeft.)

  • Selecteer het raster Rainfall in de keuzelijst Invoerbestand (raster) en kies een andere naam voor het uitvoerbestand.

  • Wijzig geen van de andere opties. Wijzig niets aan het bestaande gebied om te clippen dat u eerder tekende. Laat alles hetzelfde en klik op OK.

  • nadat de tweede bewerking om te clippen is voltooid, kunt u het dialoogvenster Clipper sluiten.

  • Sla de kaart op.

9.4.10. De kaart opruimen

  • Verwijder de originele lagen Rainfall en DEM uit de Lagenlijst:

  • Klik met rechts op deze lagen en selecteer Verwijder.

    • Dit zal niet de gegevens uit uw opslagapparaat verwijderen, ze worden alleen uit uw kaart verwijderd.

  • Deactiveer de labels op de laag Streets:

    • Klik op de knop Labels.

    • Deselecteer het vak Deze laag labelen met.

    • Klik op OK.

  • Geef opnieuw alle Streets weer:

    • Klik met rechts op de laag in de Lagenlijst.

    • Selecteer Query.

  • Klik, in het dialoogvenster Query dat verschijnt, op de knop Leegmaken, klik dan op OK.

  • Wacht terwijl de gegevens worden geladen. Alle straten zullen nu zichtbaar zijn.

  • Wijzig de symbologie voor het raster zoals eerder (zie Wijzigen van de symbologie van rasterlagen).

  • Sla de kaart op.

  • U kunt nu de vectorlagen verbergen door het vak naast ze in de Lagenlijst leeg te maken. Dit zorgt er voor dat de kaart sneller wordt gerenderd en u enige tijd bespaart.

U zult een plug-in moeten gebruiken die speciaal werd geschreven voor dit doel om de schaduw voor heuvels te maken.

9.4.11. Activeer de plug-in ‘Raster Terrain’-analyse

Deze plug-in is standaard opgenomen in QGIS 1.8. Hij zou echter niet direct zichtbaar kunnen zijn. Controleren of hij toegankelijk is op uw systeem:

  • Klik op het menu-item Plug-ins –> Beheer en installeer plug-ins....

  • Zorg er voor dat het vak naast ‘Raster Terrain’-analyse plug-in is geselecteerd.

  • Klik op OK.

U zult nu toegang hebben tot deze plug-in via het menu-item Raster ‣ ‘Terrain analysis’.

Onthoud dat plug-ins soms afhankelijk kunnen zijn van het feit dat bepaalde modules voor Python modules op uw systeem zijn geïnstalleerd. Zou een plug-in weigeren te werken terwijl hij klaagt over ontbrekende afhankelijkheden, vraag dan uw leraar of lector om assistentie.

9.4.12. De schaduw voor heuvels maken

  • Zorg er voor dat, in de Lagenlijst, DEM de actieve laag is (d.i. hij is geaccentueerd door erop te klikken).

  • Klik op het menu-item Raster ‣ ‘Terrain analysis’ ‣ ‘Hillshade’ om het dialoogvenster Hillshade te openen.

  • Specificeer een toepasselijke locatie voor de uitvoerlaag en noem die hillshade.

  • Selecteer het vak Voeg resultaat toe aan project.

  • Klik op OK.

  • Wacht tot de verwerking is voltooid.

De nieuwe laag hillshade is verschenen in uw Lagenlijst.

  • Klik met rechts op de laag hillshade in uw Lagenlijst en roep het dialoogvenster Laag-eigenschappen op.

  • Klik op de tab Transparantie en stel de schuifbalk voor de transparantie in op 80%.

  • Klik op OK in het dialoogvenster.

  • Let op het effect wanneer de transparante hillshade over de geclipte DEM wordt gelegd.

9.4.13. Helling

  • Klik op het menu-item Raster ‣ ‘Terrain analysis’.

  • Selecteer het type analyse Helling, met de geclipte DEM als de invoerlaag.

  • Specificeer een toepasselijke bestandsnaam en locatie voor de uitvoer.

  • Selecteer het vak Voeg resultaat toe aan project.

  • Klik op OK.

De afbeelding voor de helling wordt berekend en toegevoegd aan de kaart. Echter, zoals gewoonlijk is het slechts een grijze rechthoek. Wijzig de symbologie als volgt om goed te kunnen zien wat er gebeurt.

  • Open het dialoogvenster Laag-eigenschappen voor de laag (zoals gewoonlijk via het menu voor rechts-klikken van de laag).

  • Klik op de tab Stijl.

  • Waar het zegt Grijswaarden (in de keuzelijst Kleuren kaart), wijzig die naar Pseudokleur.

  • Zorg er voor dat de keuzeknop Standaard afwijking gebruiken is geselecteerd.

9.4.14. Aspect

  • Gebruik dezelfde benadering als voor het berekenen van de helling, maar selecteer Aspect in het initiële vak van het dialoogvenster.

Denk er aan om de kaart regelmatig op te slaan.

9.4.15. Rasters opnieuw classificeren

  • Klik op het menu-item Raster ‣ Rasterberekeningen.

  • Specificeer uw map Rasterprac als de locatie voor de uitvoerlaag.

  • Zorg er voor dat het vak Voeg resultaat toe aan project is geselecteerd.

In de lijst Rasterbanden aan de linkerkant, ziet u alle rasterlagen in uw Lagenlijst. Als u laag voor de helling is genaamd slope, zal die zijn vermeld als slope@1.

De helling dient te liggen tussen 15 en 60 graden. Alles minder dan 15 of groter dan 60 moet daarom worden uitgesloten.

  • Bouw, met behulp van de items in de lijst en de knoppen in de interface, de volgende expressie:

    ((slope@1 < 15) OR (slope@1 > 60)) = 0
  • Stel het veld Uitvoerbestand in op een toepasselijke locatie en bestandsnaam.

  • Klik op OK.

Zoek nu naar het juiste aspect (uitkijkend op het oosten: tussen 45 en 135 graden) met behulp van dezelfde benadering.

  • Bouw de volgende expressie:

    ((aspect@1 < 45) OR (aspect@1 > 135)) = 0
  • Zoek op dezelfde manier naar de juiste regenval (groter dan 1200mm). Bouw de volgende expressie:

    (rainfall@1 < 1200) = 0

Door alle rasters opnieuw te classificeren, zult u ze nu als grijze rechthoeken zien weergegeven in uw kaart (aangenomen dat zij op de juiste manier aan de kaart zijn toegevoegd). U dient hun symbologie te wijzigen om de rastergegevens juist weer te geven in slechts twee klassen (1 en 0, betekent: true of false), .

9.4.16. Instellen van de stijl voor opnieuw geclassificeerde lagen

  • Open de tab Stijl in het dialoogvenster Laag-eigenschappen zoals gewoonlijk.

  • Selecteer, onder de kop Min / max waarden laden, de keuzeknop Actueel (langzamer).

  • Klik op de knop Laden.

De velden Aangepaste waarden min / max zouden nu met respectievelijk 0 en 1 moeten worden gevuld. (Als dat niet gebeurt was er een vergissing met het opnieuw classificeren van de gegevens, en u zult dat gedeelte opnieuw moeten uitvoeren.)

  • Stel, onder de kop Contrastverbetering, de keuzelijst Geen verbetering in op ‘Stretch’ tot MinMax.

  • Klik op OK.

  • Doe dit voor alle drie de opnieuw geclassificeerde rasters, en vergeet niet uw werk op te slaan!

Het enige criterium dat overblijft is dat het gebied 250m van stedelijke gebieden moet liggen. We zullen aan dit vereiste voldoen door er voor te zorgen dat de gebieden die we berekenen 250m of meer vanaf de rand van een landelijk gebied ligt. Maar, dan moeten we wel eerst de landelijke gebieden zoeken.

9.4.17. Landelijke gebieden zoeken

  • Verberg alle lagen in de Lagenlijst.

  • Geef de vectorlaag Zoning weer.

  • Klik er met rechts op en roep het dialoogvenster Query op.

  • Bouw de volgende query:

    "Gen_Zoning" = 'Rural'
    

    Bekijk de eerdere instructies voor het bouwen van de query Streets als u het even niet weet.

  • Sluit het dialoogvenster Query als u gereed bent.

U zou een verzameling polygonen moeten zien uit de laag Zoning. U zult deze op moeten slaan naar een nieuw laagbestand.

  • Selecteer Opslaan als.... in het menu voor rechtsklikken van Zoning.

  • Sla uw laag op in de map Zoning.

  • Noem het uitvoerbestand rural.shp.

  • Klik op OK.

  • Voeg de laag toe aan uw kaart.

  • Klik op het menu-item Vector ‣ Geoprocessing=gereedschap ‣ Dissolve.

  • Selecteer de laag rural als uw invoer-vectorlaag, waarbij u het vak Alleen geselecteerde objecten gebruiken niet selecteert.

  • Selecteer, onder Veld voor ‘Dissolve’-aktie, — ‘Dissolve’ alles —.

  • Sla uw laag op in de map Zoning.

  • Klik op OK. Een dialoogvenster zal verschijnen dat u vraagt of u de nieuwe laag wilt toevoegen aan de inhoudsopgave (“Table of Contents”, verwijzend naar de Lagenlijst).

  • Klik op Ja.

  • Sluit het dialoogvenster Dissolve.

  • Verwijder de lagen rural en Zoning .

  • Sla de kaart op.

Nu moet u de gebieden uitsluiten die binnen 250m vanaf de rand van de landelijke gebieden liggen. Doe dat door een negatieve buffer te maken, zoals hieronder uitgelegd.

9.4.18. Een negatieve buffer maken

  • Klik op het menu-item Vector ‣ Geoprocessing-gereedschap ‣ Buffer(s).

  • Selecteer, in het dialoogvenster dat verschijnt, de laag rural_dissolve als uw invoer vectorlaag (Alleen geselecteerde objecten gebruiken zou niet moeten zijn geselecteerd).

  • Selecteer de knop Bufferafstand en vooer de waarde -250 in het geassocieerde veld in; de negatieve waarde betekent dat de buffer een interne buffer moet zijn.

  • Selecteer het vak Dissolve buffer resultaten.

  • Stel het uitvoerbestand in voor dezelfde map als de andere landelijke vectorbestanden.

  • Noem het uitvoerbestand rural_buffer.shp.

  • Klik op Opslaan.

  • Klik op OK en wacht tot de verwerking is voltooid.

  • Selecteer Ja in het dialoogvenster dat verschijnt.

  • Sluit het dialoogvenster Buffer.

  • Verwijder de laag rural_dissolve.

  • Sla de kaart op.

Het moet ook worden gerasteriseerd om de landelijke zones in dezelfde analyse met de drie bestaande rasters te kunnen verwerken. Maar zij moeten van dezelfde grootte zijn om de rasters compatibel te laten zijn voor de analyse. Daarom moet u, voordat u kunt rasteriseren, de vector clippen naar hetzelfde gebied als de drie rasters. Een vector kan alleen worden geclipt naar een andere vector, dus moet u eerst een polygoon begrenzingsvak maken van dezelfde grootte als de rasters.

9.4.19. Een vector begrenzingsvak maken

  • Klik op het menu-item :guilabel:’Kaartlagen –> Nieuw –> Nieuwe Shapefile-laag...`.

  • Selecteer, onder de kop Type, de knop Polygoon.

  • Klik op Geef het CRS en stel het coördinatenreferentiesysteem in op WGS 84 / UTM zone 33S : EPSG:32733.

  • Klik op OK.

  • Klik ook op OK in het dialoogvenster Nieuwe vectorlaag .

  • Sla de vector op in de map Zoning.

  • Noem het uitvoerbestand bbox.shp.

  • Verberg alle lagen met uitzondering van de nieuwe laag bbox en één van de opnieuw geclassificeerde rasters.

  • Zorg er voor dat de laag bbox is geaccentueerd in de Lagenlijst.

  • Navigeer naar het menu-item :Beeld > Werkbalken en zorg er voor dat Digitaliseren is geselecteerd. U zou dan een pictogram voor de werkbalk moeten zien met een potlood erop. Dat is de knop :guilabel:`Bewerken aan-/uitzetten.

  • Klik op de knop Bewerken aan-/uitzetten om naar de modus Bewerken te gaan. Dat stelt u in staat een vectorlaag t ebewerken.

  • Klik op de knop Object toevoegen, die nabij de knop Bewerken aan-/uitzetten zou moeten staan. Hij kan zijn verborgen achter een knop met een dubbele pijl; als dat zo is klik dan op de knop met de dubbele pijl om de verborgen pictogrammen van de werkbalk Digitaliseren weer te geven.

  • Klik met links, met het gereedschap Object toevoegen geactiveerd, op de hoeken van het raster. U moet misschien inzoomen met het muiswiel om er voor te zorgen dat het nauwkeurig is. Klik en sleep in de kaart met de middelste muisknop of het muiswiel om in deze modus over de kaart te schuiven.

  • Klik met rechts, op het vierde en laatste punt, om de vorm te voltooien.

  • Voer een willekeurig getal in voor de ID van de vorm.

  • Klik op OK.

  • Klik op de knop Wijzigingen laag opslaan.

  • Klik op de knop Bewerken aan-/uitzetten om uw sessie voor bewerkingen te beëindigen.

  • Sla de kaart op.

Nu u een begrenzingsvak heeft, kunt u die gebruiken om de laag rural buffer te clippen.

9.4.20. Een vectorlaag clippen

  • Zorg er voor dat alleen de lagen bbox en rural_buffer zichtbaar zijn, met de laatste bovenop.

  • Klik op het menu-item Vector > Geoprocessing-gereedschap > Clip.

  • Stel, in het dialoogvenster dat verschijnt, de invoer vectorlaag in op rural_buffer en de cliplaag op bbox, met in beide het vak :Alleen geselecteerde objecten gebruiken niet geselecteerd.

  • Plaats het uitvoerbestand in de map Zoning.

  • Noem het uitvoerbestand rural_clipped.

  • Klik op OK.

  • Klik op Ja. als gevraagd wordt of de laag moet worden toegevoegd aan de inhoudsopgave.

  • Sluit het dialoogvenster.

  • Vergelijk de drie vectoren bekijk zelf de resultaten.

  • Verwijder de lagen bbox en rural_buffer, en sla dan uw kaart op.

Nu is die gereed om te worden gerasteriseerd.

9.4.21. Een vectorlaag rasterizeren

U zult een pixelgrootte moeten specificeren voor een nieuw raster dat u maakt, dus u zult eerst de grootte van een van uw bestaande rasters moeten weten.

  • Open het dialoogvenster Laag-eigenschappen van één van de drie bestaande rasters.

  • Schakel naar de tab Metadata.

  • Maak een notitie van de waarden X en Y onder de kop Dimensies in de tabel Metadata.

  • Sluit het dialoogvenster Laag-eigenschappen.

  • Klik op het menu-item Raster ‣ Conversie ‣ Rasterizeren. U zou een waarschuwing kunnen krijgen over een gegevensset die niet wordt ondersteund. Klik het weg en negeer het.

  • Selecteer rural_clipped als uw invoerlaag.

  • Stel een locatie in voor het uitvoerbestand binnen de map Zoning.

  • Noem het uitvoerbestand rural_raster.tif.

  • Selecteer het vak Rstergrootte in pixels en voer de waarden X en Y in waarvan u eerder een notitie heeft gemaakt.

  • Selecteer het vak Na afloop in kaartvenster laden.

  • Klik op het pictogram van het potlood naast het tekstveld dat de opdracht weergeeft die zal worden uitgevoerd. Voeg, aan het einde van de bestaande tekst, een spatie toe en dan de tekst -burn 1. Dit vertelt de functie Rasterizeren om de bestaande vector in het nieuwe raster te “branden” en geeft de gebieden die worden bedekt door de vector de nieuwe waarde 1 (in tegenstelling tot de rest van de afbeelding die automatisch 0 zullen zijn).

  • Klik op OK.

  • Het nieuwe raster zou in uw kaart moeten verschijnen als het eenmaal is berekend.

  • Het nieuwe raster zal er uitzien als een grijze rechthoek – u moet misschien de stijl voor de weergave wijzigen zoals u deed voor de opnieuw geclassificeerde rasters.

  • Sla uw kaart op.

Nu u alle vier criteria elk in een afzonderlijk raster heeft, moet u ze combineren om te zien welke gebieden voldoen aan alle criteria. De rasters zullen met elkaar worden vermenigvuldigd om dat te doen. Wanneer dit gebeurt zullen alle overlappende pixels met de waarde 1 de waarde 1 behouden, maar als een pixel in één van de vier rasters de waarde 0 heeft, dan zal het 0 zijn in het resultaat. Op deze manier zal het resultaat alleen de overlappende gebieden bevatten.

9.4.22. Rasters combineren

  • Klik op het menu-item Raster ‣ Rasterberekeningen.

  • Bouw de volgende expressie (met de toepasselijke namen voor uw lagen, afhankelijk van hoe u ze genoemd heeft):

    [Rural raster] * [Reclassified aspect] * [Reclassified slope] *
    [Reclassified rainfall]
  • Stel de locatie voor de uitvoer in op de map Rasterprac.

  • Noem het uitvoerraster cross_product.tif.

  • Zorg er voor dat het vak Voeg resultaat toe aan project is geselecteerd.

  • Klik op OK.

  • Wijzig de symbologie van het nieuwe raster op dezelfde manier als waarop u de stijl voor de andere opnieuw geclassificeerde rasters heeft ingesteld. Het nieuwe raster geeft nu op de juiste wijze de gebieden weer waar aan alle criteria wordt voldaan.

U moet de gebieden selecteren die groter zijn dan 6000m:sup:'2' om het uiteindelijke resultaat te krijgen. Het berekenen van deze gebieden is echter alleen mogelijk in een vectorlaag, dus zult u het raster moeten vectoriseren.

9.4.23. Het raster vectoriseren

  • Klik op het menu-item Raster ‣ Conversie ‣ Vectoriseren.

  • Selecteer het raster cross_product.

  • Stel de locatie voor de uitvoer in op Rasterprac.

  • Noem het bestand candidate_areas.shp.

  • Zorg er voor dat het vak Na afloop in kaartvenster laden is geselecteerd.

  • Klik op OK.

  • Sluit het dialoogvenster als de verwerking voltooid is.

Alle gebieden van het raster zijn gevectoriseerd, dus u moet alleen de gebieden selecteren die de waarde 1 hebben.

  • Open het dialoogvenster Query voor de nieuwe vector.

  • Bouw deze query:

    "DN" = 1
    
  • Klik op OK.

  • Maak een nieuw vectorbestand uit de resultaten door de vector candidate_areas op te slaan nadat de query voltooid is (en alleen de gebieden met de waarde 1 zichtbaar zijn). Gebruik de functie Opslaan als... in het rechtsklik-menu van de laag hiervoor.

  • Sla het bestand op in de map Rasterprac.

  • Noem het bestand candidate_areas_only.shp.

  • Sla uw kaart op.

9.4.24. Het gebied voor elke polygoon berekenen

  • Open het rechtsklik-menu van de nieuwe vectorlaag.

  • Selecteer Attributentabel openen.

  • Klik op de knop modus Bewerken aan-/uitzetten aan de onderzijde van de tabel, of druk op Ctrl+E.

  • Klik op de knop Veldberekening openen aan de onderzijde van de tabel, of druk op Ctrl+I.

  • Voer, onder de kop Nieuw veld in het dialoogvenster dat verschijnt, de veldnaam area in. Het type uitvoerveld zou een geheel getal moeten zijn, en de veldbreedte zou 10 moeten zijn.

  • In Field calculator expression, type:

    $area

    Dit betekent dat de veldberekening het gebied van elke polygoon in de vectorlaag zal berekenen en ze dan zal vermelden in een nieuwe kolom met een geheel getal (genaamd area) met de berekende waarde.

  • Klik op OK.

  • Herhaal deze stap voor een ander veld genaamd id. In Field calculator expression, type:

    $id

    Dit zorgt er voor dat elke polygoon een unieke ID heeft ter identificatie.

  • Klik opnieuw op de knop modus Bewerken aan-/uitzetten en sla uw gegevens op als daarnaar gevraagd wordt.

9.4.25. Gebieden met een bepaalde grootte selecteren

Nu de gebieden bekend zijn:

  • Bouw een query (zoals gewoonlijk) om alleen de polygonen te selecteren die groter zijn dan 6000m:sup:'2'. De query is:

    "area" > 6000
    
  • Sla de selectie op als een nieuwe vectorlaag, genaamd solution.shp.

U heeft nu uw gebieden voor de oplossing, van waaruit u dat moet kiezen dat het dihtst bij uw huis ligt.

9.4.26. Uw huis digitaliseren

  • maak net als eerder een nieuwe vectorlaag, maar deze keer, selecteer de waarde Type als Punt.

  • Zorg er voor dat het in het juiste CRS is!

  • Noem de nieuwe laag house.shp.

  • Voltooi het maken van de nieuwe laag.

  • Ga naar de modus Bewerken (terwijl de nieuwe laag is geselecteerd).

  • Klik op het punt waar uw huis of andere huidige verblijfplaats is, met behulp van de starten als een hulplijn. U moet misschien andere lagen openen om u te helpen uw huis te vinden. Als u niet ergens dichtbij woont, klik dan ergens langs de straat waar een mogelijk huis zou kunnen zijn.

  • Voer een willekeurig getal in voor de ID van de vorm.

  • Klik op OK.

  • Sla uw bewerkingen op en verlaat de modus Bewerken.

  • Sla de kaart op.

U zult de centroïden (“zwaartepunten”) voor de polygonen in het oplossingsgebied moeten zoeken om te kunnen bepalen welk het dichtst bij uw huis ligt.

9.4.27. Centroïden voor polygonen berekenen

  • Klik op het menu-item Vector ‣ Geometrie-gereedschappen ‣ Polygoon centroïde.

  • Specificeer de invoerlaag als solution.shp.

  • Geef als uitvoerlocatie op Rasterprac.

  • Noem het doelbestand solution_centroids.shp.

  • Klik op OK en voeg het resultaat toe aan de inhoudsopgave (Lagenlijst), en sluit dna het dialoogvenster.

  • Sleep de nieuwe laag tot boven in de laagvolgorde zodat u hem kunt zien.

9.4.28. Berekenen welke centroïde het dichtst bij uw huis ligt

  • Klik op het menu-item Vector –> Analyse-gereedschap –> Afstandsmatrix.

  • De invoerlaag zou uw huis moeten zijn, en de doellaag solution_centroids. Beide zouden het veld ID als hun unieke veld ID moeten gebruiken.

  • Het type uitvoermatrix zou lineair moeten zijn.

  • Stel een toepasselijke locatie voor de uitvoer en een naam in.

  • Klik op OK.

  • Open het bestand in een tekstbewerker (of importeer het in een werkblad). Onthoud welk doel-ID is geassocieerd met de kortste Afstand. Er zouden er meer dan één op dezelfde afstand kunnen zijn.

  • Bouw een query in QGIS om alleen de oplossingsgebieden te selecteren die het dichtst bij uw huis liggen (selecteer ze met behulp van het veld ID).

Dit is het uiteindelijke antwoord op de onderzoeksvraag.

Leg, voor als u het inlevert, de semi-transparante laag hillshade over een aantrekkelijk raster van uw keuze (zoals de DEM of de laag slope bijvoorbeeld). Neem ook de polygoon van het dichtstbij gelegen oplossingsgebied en uw huis op. Volg alle best practices voor cartografie bij het maken van uw uitvoerkaart.